Naast mij op het terras zit een man alleen aan een tafeltje. Net als ik. Hij drinkt witbier en leest het AD. Ik zit aan de witte wijn en lees in mijn boek dat ik net uit de bieb heb gehaald. De zon schijnt, het is warm, de zomer doet alsnog zijn best er iets van te maken. Geroezemoes en flarden muziek sijpelen mijn oren binnen, terwijl ik mij probeer te concentreren op mijn boek, waarvan ik na drie zinnen al weet dat ik het niet ga uitlezen.
Ik zit graag alleen op het terras. Je hoeft nooit te overleggen wie er in de zon gaat en wie in de schaduw. Of wat we zullen drinken. (Ik tegen mezelf: ‘Zullen we wijn doen?’ ‘Ja lekker, doe maar wit’). Niemand die je vermoeit met saaie verhalen (oké behalve dan die van jezelf in je hoofd). En niet te vergeten: alle bitterballen voor jezelf (#allebitterballenvoorjezelf).
Als je alleen op een terrasje zit vallen je al snel andere mensen op die alleen zitten. Ik voel dan meteen een verbondenheid, terwijl ik die mensen niet ken, en niet eens weet of ik ze wel mag of dat we iets gemeen hebben. Van binnen woedt dan de merkwaardige strijd tussen de behoefte aan contact (en nieuwsgierigheid) en de angst voor … ja, voor wat eigenlijk? Een ellenlang en vermoeiend relaas van de persoon in kwestie misschien? De vrees dat, als je eenmaal gevangen bent in zo’n gesprek, er geen uitweg meer mogelijk is?
De man aan het tafeltje naast mij kijkt op van zijn krant om naar de voorbijgangers te kijken. Ik voel dat hij contact met mij wil maken. Wil ik dat wel? (Kom op Karin, doe es gek.) Vanuit mijn ooghoeken probeer ik hem in te schatten. Een man van een jaar of zestig. Grijzend stekelig haar. Een flink postuur, zijn rode shirt spant om zijn buik.
Wat doet deze man hier op een doordeweekse middag op een terras? Heeft hij een vrije dag? Of heeft hij geen werk? Is hij getrouwd? Waar is zijn vrouw? Is hij weleens eenzaam? In wat voor huis woont hij? Ik stel me voor dat een paar jaar geleden zijn vrouw is overleden. Nu woont hij alleen in een huisje aan de rand van het centrum. Het huisje heeft kleine raampjes waardoor het altijd een beetje donker is binnen. Hij heeft drie katten en een paar vogels. ’s Ochtends gaat hij altijd vissen (‘dan bijten ze graag’), en ’s middags dri…‘En hebben ze mekaar al?’, vraagt hij lachend. Ik schrik op. Hij knikt naar mijn boek. Hij mist een voortand zie ik nu. Daardoor slist hij een beetje.
‘Haha nee, dat duurt nog even.’ (Het is een dik boek).
‘Wat bent u aan het lezen, als ik vragen mag?’
Ik laat hem de voorkant van mijn boek zien.
‘O wat leuk, u leest een boek uit de bieb. Zo weinig mensen lezen nog hè. Ik heb dertig jaar geleden voor het laatst een boek gelezen. O, wat erg.’ Hij slaat zijn hand voor zijn mond.
‘Schandalig’, zeg ik.
‘Ik neem er de tijd niet voor. Het is de gejaagdheid hè, van tegenwoordig. Heeft u daar geen last van?’
‘O jawel, jaja.’
‘Ah, je moet zoveel tegenwoordig. Moet je Venus en Mars lezen enzo. En vijftig tinten grijs.’
O wacht, welke kant gaat dit op? In mijn hoofd zoek ik alvast naar ontsnappingsmogelijkheden. Maar het blijkt vals alarm.
‘Da’s allemaal niks hoor’, gaat hij verder. ‘ Tien jaar geleden heb ik een boek gekocht met honderd wetenschappelijke weetjes. Toen las ik bijvoorbeeld dat op het noordelijk halfrond lage drukgebieden linksom draaien, en op het zuidelijk halfrond rechtsom. Net als in je wastafel. Had ik weer wat geleerd. Dat boek heb ik tien jaar geleden gekocht. Ik heb het nog niet uit.’
‘Dan doet u er lekker lang mee.’
‘Jaja, dat wel.’
Zweetdruppeltjes parelen op zijn voorhoofd. Er valt een stilte. Ik kijk naar de voorbijgaande mensen.
‘U hoeft niet te werken?’ vraagt hij dan.
‘Vandaag niet nee.’
‘Maar altijd niet?’
Ik snap zijn vraag niet helemaal.
‘Eh…nou…op dinsdag ben ik altijd vrij.’
‘O, zo bedoel ik het niet hoor.’ Hij schrikt er zelf van ‘Dat gaat me niks aan. Privacy enzo. Nou ik zal u verder niet lastig vallen. Kunt u weer rustig in uw boek lezen.’
Ons gesprek lost weer op in het geroezemoes om ons heen. We lezen allebei verder. Twee vreemden op een terras. Heel even verbonden door een boek.
Tien minuten later staat hij op.
‘Dag hoor’, zegt hij met vriendelijke lach.
‘Fijne dag nog’, zeg ik en ik kijk nog even in zijn ogen. Grijsblauw zie ik.
Daar loopt hij, naar zijn huis met de katten en de vogels denk ik. Misschien om in zijn boek met honderd weetjes lezen. En morgenochtend weer vissen.
Ik bestel een portie bitterballen.
Verschenen in de Padma Nieuwsbrief september 2016
Leave A Reply